Ze was de weg kwijt. De andere kinderen zag of hoorde ze nergens meer. Het groepje was uitgewaaierd in het dichtbegroeide bos. Hoe hard ze ook riep, niemand reageerde.
Uitgeput zakte op de grond. Terwijl ze steun zocht tegen een boomstam zag ze dat langs de wanden van een holle weg water naar een lager gelegen poel stroomde. Dit had ze nog nooit eerder gezien. Waar was ze toch?
De bomen en de struiken langs de helling boden haar nauwelijks beschutting. Overal lagen verdorde bladeren en dode takken. Rode en oranje zwammen en witte besjes staken fel af tegen alle groene en bruine tinten. Ze zag een grote zwarte veer die in haar ogen niet veel goeds voorspelde. Ze rilde.
In de weerspiegeling van de waterpoel werden de luchten steeds donkerder. Er stak een schrale wind op. Een schaduw vloog krijsend over. Er huilde een dier, een wolf? Ze wist het niet en werd bang. Ze kroop zo ver mogelijk in elkaar. Ze had geen idee welke richting ze uit moest. Ze was moe, zo ontzettend moe. En had het zo verschrikkelijk koud. Ze zakte verder onderuit, sloot haar ogen. Eventjes maar, dacht ze angstig, ik moet wel blijven opletten.
*
De kinderen waren al spelend een eind van het dorpje afgedwaald. Op zoek naar lekkere vruchten en wortels raakten ze steeds verder uit het zicht. Ysandra vond het spannend, maar samen met haar vrienden durfde ze wel. Op blote voeten liepen ze verder richting het bos, de stoere Hraven voorop, af en toe stoppend om iets van de grond op te rapen. Hun geoefende ogen wisten precies welke schatten ze mee moesten nemen. Alles werd zorgvuldig in een buidel geborgen die aan een touw om hun middel hing.
Ysandra trok het touwtje om haar grof geweven kleed wat strakker. Ze greep naar haar hals om te voelen of haar zelfgemaakte versiersel er nog zat. Liefkozend gleden haar vingers over de aaneengeregen nootjes en gedroogde schilletjes en vruchtjes.
Ze bukte. Wat lag daar nou? Ze duwde de grashalmen wat verder uit elkaar. Ze zag resten van een gebleekt skeletje. Er lag een smalle spitse kop met veel tanden, een deel van de rugwervels, iets wat op een poot leek en wat botjes met een soort stekels. Een draakje? Ze kende de draken alleen uit de verhalen die de mannen bij het vuur vertelden als ze terug kwamen van een lange tocht. Zelf had ze er nog nooit een gezien, niet levend en niet dood. Voorzichtig zocht ze verder in het gras naar andere sporen.